Een sociale, blije, jonge knaap. Een doorzetter die worstelde en knokte en niet zomaar opgaf. Zo kende iedereen Lars Boersma (22) uit Sint Jacobiparochie. Maar de grote wereld joeg hem angst aan. Onbegrip, frustratie en paniek maakten dat hij het niet meer kon overzien.
Waar een ander lachte om een tegenvaller of zijn schouders ophaalde, groeide bij hem een kluwen van frustratie en onbegrip. Wat voor vrienden en collega’s een hobbeltje leek, was voor Lars (22) de Mount Everest, vertellen zijn heit en mem Gerard en Illan Boersma aan de keukentafel in Sint Jacobiparochie. Voor hun zoon waren veel dingen niet eenvoudig. Hij liep zo vast dat hij op 13 augustus besloot uit het leven te stappen.
Ze proberen met dochter Lian de draad op te pakken, maar het is zo onwerkelijk nog dat Lars er niet meer is. Zes keer op een dag belde hij soms met zijn moeder. Om te ventileren, zijn frustraties te delen of om in woede te ontvlammen over het onbegrip waar hij tegenaan liep. Op de meest onmogelijke momenten hing hij aan de lijn. „Dan praatten we net zolang dat alle laatjes in zijn hoofd weer dicht zaten.”
Lars was als klein ventje al niet te stuiten en moeilijk te sturen. Een handenbinder die veel zorg en aandacht nodig had. Op de peuterspeelzaal dachten ze dat hij misschien doof was, omdat hij niet luisterde. Uit testen bleek echter dat er niks mis was met zijn gehoor, maar dat ADHD zorgde voor zijn gedrag. Zodra hij te veel prikkels kreeg, werd hij hyper en ging ‘de clown uithangen’.
Impulsief gedrag, concentratieproblemen en leermoeilijkheden. Op school was het houden en keren met hem en ook thuis was het lastig. „Dwars en verkeerd. Weglopen. Ontploffen van boosheid. Onhandelbaar.” Gerard en Illan riepen de hulp in van instanties: hoe konden ze grip krijgen op hun zoon en zijn gedrag tackelen? Leren omgaan met zijn ‘handicap’ zoals hij het zelf noemde, zodat hij met de wereld kon dealen.
Op het speciaal basisonderwijs liet Lars vooral zijn woelige kant zien en deed alles om onder lastige vakken uit te komen. Eenmaal naar het voortgezet onderwijs had hij zijn zinnen gezet op een praktijkschool. Machines, daar had hij zin in. „Het maakte lawaai, het stonk en er zat een motor in.” Beter kon niet.
Maar voordat hij die brullende apparaten mocht besturen, wachtten hem twee theoretische jaren. En dat niveau kon hij niet behappen. „Mem, ben ik dom?”, vroeg hij toen het leek dat hij naar speciaal voortgezet onderwijs moest. „Absoluut niet”, zei mem die een plan smeedde om maatwerk voor haar zoon te vinden.
Ze kwamen terecht bij ‘t Stalhûs in Lekkum. Daar kon Lars leren op een manier die bij hem paste. Theoretische vakken deed hij in alle rust en een-op-een thuis. Op het trainingscentrum met Meneer Hielke haalde hij het ene na het andere certificaat. Voor de heftruck, hoogwerker, verreiker, kraan; alle papieren haalde hij in een oogwenk. Op zijn achttiende sleepte hij zijn rijbewijs in de wacht en vorig jaar met een paar lesjes het vrachtwagenrijbewijs en alle theorie erbij.
Ondertussen kon hij aan de slag bij een aannemersbedrijf in de grond-, weg- en waterbouw in Tzummarum. „Wij beginnen allemaal onderaan de ladder. Maar hij moest eerst een ladder vinden”, zegt Gerard over het geluk dat die baan zijn zoon bracht. Daar kreeg hij een kans. Daar durfden ze het aan met hem.
Lars groeide, voelde waardering en had een beetje minder het gevoel dat hij moest vechten tegen de hele wereld. De blije sociale jongen die hij was, kreeg grip op zijn leven, leek het. Hij genoot van zijn grote groep vrienden met wie hij op stap ging en hielp met sleutelen voor de autoraces. „Lars, wat heb je het goed gedaan”, dacht Illan vaak over haar zoon die zo worstelde, maar doorzette. „Wij hewwe feul fan hem leerd.”
Omdat Lars niet het reguliere pad bewandelde, moest hij vaak praten over gevoel. Maar wat er in zijn hoofd omging en waarom hij anders deed, kon hij moeilijk in woorden vatten. En dát maakte hem weer boos en gefrustreerd. „Ze begrijpen me niet”, was wat hij vaak zei. Als kleine jongen kon hij schreeuwen en huilen, als volwassen vent kon hij die onmacht alleen thuis ontladen. Zijn ouders en zus kregen alles over zich heen. „We konden aan de autodeur horen hoe zijn zin was”, zegt Gerard.
Dit voorjaar ging het slecht met Lars. Hij sliep moeizaam, lag huilend in bed. „Onmacht en verdriet in zijn ogen.” Hij kon het allemaal niet meer overzien. Werk, relaties, zelfstandigheid. De druk, verwachtingen die hij zichzelf oplegde. Zijn hoofd zat vol. „Mem, ik heb hulp nodig”, zei hij in mei.
Toen ze bij instanties aanklopten was het antwoord: „Er is een wachtlijst van zeven maanden. Er is nu geen hulp voor jullie.” Ze probeerden het net als met school via een andere weg, maar liepen vast in zorgvergoedingen en verzekeringsmaatschappijen.
En nu zit de familie Boersma met een stapel brieven aan tafel van instanties waarop ze een beroep kunnen doen nu ze hun zoon en broer zijn verloren. Slachtofferhulp belt om de dag. Het is bizar. „Nu het te laat is, is er alle hulp.”
Het baart hen grote zorgen. Want wat hun zoon is overkomen, kan zoveel andere jongeren met mentale problemen gebeuren. „Er zijn zoveel Larsen. Zoveel jeugd die het koppie vol heeft”, zeggen Illan en Gerard die blij zijn dat hun zoon, ondanks dat het hem te zwaar werd, toch zijn weg leek te vinden. „Praat met ze, probeer ze te bereiken.”
Bron: Leeuwarder Courant